Toedels is
mijn ietwat dikke, rode kater. Een lust voor het oog mag ik wel zeggen. Waar ik
ben, is Toedels. Op schoot, op de krant, op mijn laptop. En ook zijn haren zijn
overal. Dadelijk hoest ik nog eens een haarbal op. Vroeger ging ik nog wel eens
op vakantie. Toedels weet wanneer het weer zover is. Als hij mij mijn
spulletjes in een tas zie kiepen, kijkt ie me aan. Zorgelijk, maar vooral met
zo’n blik waardoor ik me schuldig van ga voelen. “Laat je me alleen?“ vragen
zijn oogjes mij. En zodra ik weer thuis
kom, blijft hij rondjes om me heen draaien. Net zo lang totdat ik ga zitten. Het
eerste wat er moet gebeuren, is knuffelen. Ik moet het goedmaken.
Nu ga ik niet
meer zo vaak weg en zitten we alle dagen bij elkaar, te genieten van elkaars
gezelschap. Rustig slijten we zo onze dagen. Iedere dag krijgt hij heerlijke
brokjes, paté catmilk en een stukje worst of kaas, wat ik per ongeluk (ahum)
laat vallen. Ieder dag krijg ik een muis of musje. Hij zit er netjes naast met
een blik van: “Kijk mij, heb ik speciaal voor jou gedaan.”
De jaren
verstrijken en we worden ouder. Ik ga minder weg, jij vangt minder cadeautjes
voor me. We blijven steeds meer thuis en doen tukjes in de stoel. Het einde
nadert, iedere dag is er eentje minder tot de laatste. Soms denk ik daaraan.
Hoe moet het als een van ons het loodje legt? Ik heb al zolang van je mogen
genieten en nog ben ik niet klaar om afscheid te nemen. Hoe gaat het dan? Met
wie moet ik dan tukjes doen en mijn eten delen? Zijn er in de hemel wel tukjes
en maaltijden? Is er wel een hemel?
(zie Toedels 2 voor het vervolg)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten